(klom op, is opgeklommen),
1. naar boven klimmen: de trappen, een berg opklimmen;
2. (oneig.) omhoogstijgen: de rook klom al langs de toren op; (met betrekking tot iemands afstamming) bloedverwanten in opklimmende lijn, rechtstreekse voorouders;
3. tot een hogere staat komen: hij is tot de hoogste rang opgeklommen.