Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

opinieleider

betekenis & definitie

m. (-s), persoon, wiens denkbeelden en meningen zich over een breder publiek verspreiden.

In het algemeen zijn opinieleiders personen die een bepaalde autoriteit ontlenen aan hun opleiding, kennis, beroep, ervaring, sociale positie, of aan hun artistieke, sportieve, commerciële talenten, dus b.v. docenten, journalisten, politici, geestelijken, publicisten, maar ook sportlieden of artiesten. De denkbeelden en meningen die opinieleiders verspreiden, behoeven niet noodzakelijkerwijze op het gebied van hun autoriteit te liggen. Commerciële bedrijven gebruiken bij hun reclame soms artiesten en sportlieden om hun kopers te beïnvloeden, terwijl b.v. geestelijken een grote invloed in de medische wereld kunnen hebben. Opinieleiders vormen in zekere zin een elite, maar behoeven geenszins met de intelligentsia samen te vallen. Zij vormen een belangrijke tussenschakel voor het doorgeven van informatie, meningsvorming, opinieonderzoek, o., (ook: opiniepeiling), de steekproefsgewijze ondervraging van de bevolking, met het doel haar opinies of meningen te leren kennen.

De termen ‘opinie’ of ‘mening’ zijn bij een opinieonderzoek zeer vage begrippen; men vraagt hierbij naar een oordeel zowel als naar gedragswijzen en gewoonten. De ondervraging kan zowel mondeling als schriftelijk geschieden.

Het opinieonderzoek is als methode en als instituut sterk ontwikkeld door G.Gallup, die in 1935 het American Institute of Public Opinion oprichtte. De door hem uitgewerkte methode heeft een aantal kenmerken.

1. Zij kan volstaan met een relatief klein aantal ondervraagde personen; in deze steekproef moeten de verschillende bevolkingsgroepen evenredig vertegenwoordigd zijn volgens leeftijd, beroep, ontwikkeling, sekse, geloof, inkomen en andere aanwijsbare factoren. Een dergelijke steekproef omvat dan 1500—3000 personen; dit geldt zowel voor de VS als voor kleinere landen, omdat het resultaat niet afhangt van de grootte van de bevolking, maar van de menigvuldigheid van de groeperingen.
2. Het gebruik van mondelinge ondervraging door enquêteurs.
3. De vragen van enquêteurs zijn nauwkeurig vastgesteld; zij zijn te beantwoorden met ja of neen, of doordat de ondervraagde in een reeks van reeds geformuleerde antwoorden de hem toepasselijk lijkende kiest. Deze schematische wijze van ondervragen kent naast bepaalde beperkingen en nadelen het voordeel dat zij uniforme gegevens oplevert, die statistisch verwerkbaar en met elkaar vergelijkbaar zijn. Gallup-instituten zijn vooral na de Tweede Wereldoorlog in zeer vele landen opgericht. Er bestaan ook andere instellingen, die soortgelijke onderzoekingen verrichten, b.v. in Nederland het Ned. Instituut voor de Publieke Opinie (NIPO) te Amsterdam en diverse bureaus voor marktanalyse; in België het Instituut voor Advies inzake Opiniepeiling (IAO) en het International Research Association (INRA), beide te Brussel. Het opinieonderzoek is een belangrijk middel om het effect van reclame en propaganda te meten. Ook regeringen en dagbladen geven vaak opdrachten, om de openbare mening in bepaalde opzichten te peilen, verkiezingsonderzoek, bandwagon-effect.

LITT. H.Cantril, Gauging public opinion (1947); G.Gallup, A guide to public opinion polls (1948); E.Noelle, Opinieonderzoek (1966); G.Gallup, The sophisticated poll watcher’s guide (1972).

< >