Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

openbare bibliotheek

betekenis & definitie

een voor ieder bestemde en toegankelijke bibliotheek, waar boeken, dagbladen, periodieken en audiovisuele middelen beschikbaar worden gesteld ten dienste van informatieve, educatieve en recreatieve doeleinden. De eerste openbare leeszalen in Nederland werden rond de eeuwwisseling opgericht: te Utrecht in 1892 en te Dordrecht in 1899.

Groningen volgde in 1903 en sindsdien werden elk jaar op nieuwe bibliotheken opgericht. In 1908 ontstond de Centrale Vereniging voor Openbare Bibliotheken. Het instituut van de openbare bibliotheken is uitgegaan van particulier initiatief, waarbij o.a. door H.E.Greve baanbrekend werk werd verricht. Sedert 1910 hebben verschillende subsidiestelsels gegolden; de Rijkssubsidievoorwaarden van 1921 zijn in belangrijke mate herzien in 1937 en 196

1. Deze voorwaarden hebben o.a. betrekking op de huisvesting, openingstijden, vakkundigheid van het personeel en het boekenbezit. De Rijksinspectie ziet toe op de naleving van deze voorwaarden. In de jaren vijftig en zestig vond een versnelde kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling plaats, die zich ook in de jaren zeventig doorzette, o.a. door de grotere aandacht voor de éducation permanente en door de gedachte dat de openbare bibliotheek de meest directe schakel is tussen de mens en zijn niet te zeer gespecialiseerde lectuur. Door de opkomst van de centrale plattelandsbibliotheken, thans provinciale bibliotheekcentrales geheten, die de bibliotheekvoorziening in de kleine plaatsen steunen of verzorgen met o.a. behulp van bibliobussen, kan iedere plaats in Nederland bereikt worden. Financieel werd dit mogelijk door de Bibliotheekwet van 1974. Het ontstaan van steeds meer gemeenschappelijke bibliotheken betekent dat de afzonderlijke rooms-katholieke en protestants-christelijke bibliotheken verdwijnen. Aan de meeste openbare bibliotheken zijn jeugdafdelingen verbonden; enige tientallen openbare bibliotheken beschikken over een muziekafdeling en/of discotheek; ongeveer een zelfde aantal voorziet door middel van een schoolbibliotheekdienst in de typische behoeften van basis-en voortgezet onderwijs. Ander werk van de openbare bibliotheken voor bijzondere groepen is dat voor blinden, bejaarden, schippers en zeevarenden. Door de centrale dienstverlening van het bureau van het Nederlands Bibliotheek-en Lektuurcentrum (NBLC) kunnen de werkzaamheden van de openbare bibliotheken aanzienlijk worden gestroomlijnd.

In België zijn de openbare bibliotheken vaak ontstaan uit de 19e-eeuwse volksbibliotheken, waarvan het aantal in Vlaanderen onder impuls van het Willemsfonds (1851) en het Davidsfonds (1875) in de periode 1965-1905 toenam van 85 tot 826. Na de Eerste Wereldoorlog ging de belangrijkste stimulans uit van het in 1922 opgerichte Algemeen Verbond voor Katholieke Boekerijen (AVKB) en het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen (ASKB). In 1937 waren 1100 (95 %) van het totale aantal ‘openbare boekerijen’ aangesloten bij het AVKB. Het ASKB, dat in 1971 is gereorganiseerd tot Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening (KCLB), maakte zich verdienstelijk door publikatie van het bibliografisch maandblad Boekengids (1923) en het Lectuur-Repertorium (3 dln. 1952-54 en supplement 195266). In juli 1977 is het KCLB toegetreden tot de nieuw opgerichte Vlaamse Bibliotheek Centrale, te vergelijken met de NBLC in Nederland. Voor Wallonië werd in dec. 1978 de Centre National de Lecture publique opgericht.

De benaming openbare bibliotheek werd ingevoerd door de kaderwet van 17.10.1921 (Wet-Destrée). Sinds 1968 wordt onder die term officieel verstaan: de bibliotheek die voor een ieder openstaat en waarvan de verzamelingen boeken en audiovisuele materialen in een geest van objectiviteit aangepast zijn aan al de behoeften van de gehele door haar te bedienen bevolking. De bibliotheken die aan deze voorwaarden voldoen en door de wet van 1921 als openbare bibliotheek worden erkend, worden in Vlaanderen onderverdeeld in: gemeentelijke (404 in 1977), vrije (297), aangenomen (654) en provinciale (3) bibliotheken. Voor het Franstalige gedeelte zijn er ongeveer evenveel gemeentelijke als vrije openbare bibliotheken, in totaal 1132. In Vlaanderen reizen twee bibliobussen, in Wallonië vier. De provinciale (met uitzondering van die van Limburg) en staatsbibliotheken vallen echter niet onder de wet van 1921.

Een ander onderscheid is dat tussen openbare bibliotheken met een algemene opdracht (uitleenbibliotheken met leeszaal of leeshoek, reizende, gewestelijke en middelbare bibliotheken) en die met een bijzondere opdracht (kinder-, blinden-en ziekenhuisbibliotheken, bibliotheken voor zeevarenden en binnenschippers). Voor de erkenning, de organisatie en de subsidiëring van een aantal van deze instellingen ontbreken in de wet van 1921 de dringend geworden schikkingen. De organisatie van het Nederlandstalig bibliotheekwezen is door het Bibliotheekdecreet van 19.6.1978, dat op 1.1.1979 in werking trad, grondig gewijzigd. Vele KB’s zullen echter nog moeten worden doorgevoerd. Als overgangsmaatregel blijft de Wet-Destrée van 1921 nog gedeeltelijk van kracht tot 31.12.1989. Een gelijkaardig decreet werd op 28.2.1978 uitgevaardigd door de Franstalige Cultuurraad.

Het is van toepassing in het Franstalig gebied en de Brusselse agglomeratie. Organisatie, subsidiëring en inspectie worden geregeld door de Dienst der Openbare Bibliotheken van de twee Ministeries van Nationale Opvoeding en Cultuur.

LITT. Bibliotheek en samenleving (1973); H.Koolmees, De openbare bibliotheek (AO-nummer 1532, 1974); W.de la Court, Openbare bibliotheek en permanente educatie (1974); M.Wijnstroom, De openbare bibliotheek in Europa (1976).

< >