(dook op, is en heeft opgedoken),
I. (onoverg.)
1. boven water komen: een onderzeeboot dook op; (oneig.) de Azoren doken op, werden zichtbaar;
2. weer verschijnen (m.n. na lange afwezigheid): eindelijk kwam hij opduiken;
3. (fig.) zich voordoen: toen zag men nieuwe zwarigheden opduiken;
II. (overg.)
1. door duiken naar boven brengen: een overboord gevallen tros opduiken;
2. (gemeenz.) zoekende vinden: zie, dat je hem ergens opduikt.