Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Oost-Friesland

betekenis & definitie

vroeger Duits vorstendom, thans landstreek in het noorden van de BRD, ca. 3000 km2. In de Romeinse tijd waren in Oost-Friesland de Chauken en vanaf de 5e eeuw de Friezen gevestigd.

In de 11e eeuw ontstond het Verbond van Upstalboom (bij Aurich). Toen dit verbond teniet was gegaan, loste Friesland ten oosten van de Dollart zich op in afzonderlijke delen. Hoofdelingen kregen gezag, terwijl zeerovers (de Vitaliebroeders) zich aan de mond van de Eems vestigden. In Brockmanland kreeg Keno tom Broke in het begin van de 15e eeuw gezag. Hamburg maakte zich meester van het mondingsgebied van de Eems om de zeeroof te onderdrukken. In de tweede helft van de 15e eeuw kwam het geslacht van de Cirksena’s, afkomstig uit Gretsyl, naar voren.

Ulrich Cirksena maakte zich meester van de Eemsmond (1453) en wist in 1454 van de keizer de titel te krijgen van graaf van Oostfriesland. Emden werd hoofdstad. In 1524 wees keizer Karel V Edzard de Grote (1494-1528) aan als stadhouder van Groningen. Edzard bevorderde de hervorming en bracht eenheid in de wetgeving (Friese landrecht). Oost-Friesland nam in de jaren 1544—49 en 1554—76 tal van vervolgden der Reformatie uit de Nederlanden en Engeland op. Na de Reductie van Groningen (1594) werd de Eems tijdelijk door de Ned.

Republiek afgesloten. De Staten-Generaal legden garnizoenen in Emden en Leeroort (resp. 1595 en 1611). Na de dood van de laatste Cirksena, Karel Edzard (1733), nam Frederik II de Grote van Pruisen Oost-Friesland in bezit. Pruisen gaf het in 1815 aan Hannover. Vanaf 1866 behoorde Oost-Friesland weer aan Pruisen. LITT.

J.König, Verwaltungsgesch. Ostfrieslands (1955); G.Möhlmann, Geschichte Ostfrieslands (1962).

< >