v./m. (-en), musculus oculi, elk van de spieren waardoor de oogbol bewogen wordt.
Een oogbol wordt door drie paar antagonistische spieren bewogen. Bij gewervelde dieren lopen deze van achter uit de oogkas naar de oogbol. Anders dan bij dieren met facetogen moet zo’n oog gericht worden naar het punt dat scherp gezien moet worden, d.w.z. het beeld van dat punt wordt op de gele vlek, het centrale deel van het netvlies, geprojecteerd. De oogspieren zijn dus voortdurend in actie om de blik te richten. Het in beweging blijven van het oog blijkt zelfs noodzakelijk voor het goed functioneren van de lichtgevoelige elementen (gestabiliseerde beelden). Bij mens, aap en kat zijn de oogspieren ook van groot belang voor het richten van beide ogen op hetzelfde punt, een voorwaarde om een stereoscopisch beeld te krijgen, zie gezichtsorgaan, strabisme.