[Gr. oön, ei], (-s), kleine, bolronde kalkconcentratie, uit concentrische schaaltjes opgebouwd met een diameter van 0,2-5 mm.
Oöiden ontstaan in ondiep water uit zich ontledend plankton in zwevende toestand. Samengekit door een bindmiddel (veelal kalk) vormen zij de oölithische kalkgesteenten.