(ontwortelde, heeft ontworteld),
1. (overg.) met wortel en al uit de grond rukken: een orkaan ontwortelde vele bomen;
2. (onovsrg.) van de wortels losraken; vooral fig. van pers.: in het vreemde land raakte hij geheel ontworteld; zelfst.: ontwortelden (naar Fr. déracinés), zij (m.n. jonge mensen) die alle binding met de traditionele maatschappij verloren hebben; ook van immigranten.