(ontplooide, heeft ontplooid),
1. van de plooien ontdoen, gladstrijken;
2. uiteenvouwen, uitspreiden: met ontplooide vlerken;
3. ontrollen;
4. te werk stellen, gebruiken: veel kracht, een grote macht ontplooien;
5. zich ontplooien, zich ontwikkelen: in die omgeving konden zijn talenten zich pas goed ontplooien.