Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

ontoerekeningsvatbaarheid

betekenis & definitie

v., de situatie waarin iemand voor zijn misdrijf niet toerekeningsvatbaar is.

Het klassieke strafrecht, onder invloed waarvan het Ned. WStr van 1886 tot stand kwam, zag de mens als een vrij individu, verantwoordelijk en aansprakelijk voor zijn eigen daden. Kinderen en geesteszieken vormden hierop een uitzondering, omdat dezen niet wisten wat ze deden en niet in vrijheid hun wil konden bepalen. Aan de strafrechter werd daarom (art. 37) de mogelijkheid gegeven de dader van een strafbaar feit ontoerekeningsvatbaar te verklaren op grond van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens. Er is dan sprake van een schulduitsluitingsgrond en de strafbaarheid van de dader vervalt. De betrokken dader kan echter wel in een psychiatrische inrichting worden geplaatst (voor ten hoogste één jaar) en/of, sinds 1928, ter beschikking van de regering worden gesteld (TBR-maatregel, ter beschikkingstelling van de regering).

In 1928 is tevens de mogelijkheid gecreëerd daders van een strafbaar feit verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. psychopatenwetten. Indien de rechter tot verminderde toerekeningsvatbaarheid besluit, kan hij naast de op te leggen lichtere straf, ook de TBR-maatregel opleggen. Bij een dergelijke combinatie wordt de dader dus gestraft voor het toerekenbare en behandeld voor dat wat hem niet wordt toegerekend. Een bezwaar tegen deze regeling is, dat de rechter bij verminderde toerekeningsvatbaarheid straf moet opleggen. Het gevaar bestaat dat men met de bestraffing achteraf de effecten van een behandeling tenietdoet, dan wel, indien eerst de straf wordt ondergaan, onnodig lang met de behandeling wacht. Ook in het Belg. strafrecht werkt geestesziekte schulduitsluitend.

Zij valt onder de subjectieve rechtvaardigingsgronden en de aanwezigheid ervan doet de ‘abnormale’ buiten het strafrecht vallen. De verdachte kan ter observatie in de psychiatrische afdeling van een strafinrichting worden ondergebracht. Op grond van art. 1 van de wet van 1.7.1964 kan de rechter tot internering besluiten indien de verdachte in een staat van krankzinnigheid of in een ernstige staat van geestesstoornis of zwakzinnigheid, die hem ongeschikt tot het controleren van zijn daden maakt, verkeert.

LITT. C.J.Vanhoudt en W.Calewaert, Belg. strafrecht (1976); N.D.Jörg en C.Kelk, Strafrecht met mate (1977).

< >