Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

onrechtmatige daad

betekenis & definitie

gedraging die in strijd is met het recht. In Nederland wordt sinds een uitspraak van de Hoge Raad uit 1919 als onrechtmatige daad aangemerkt: elk handelen of nalaten dat in strijd is met het geschreven recht (b.v. wetten, verordeningen) of met iemands tegen een ieder te handhaven recht (b.v. een eigendomsrecht) of dat indruist, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betamelijk is jegens een anders persoon of goed.

Een onrechtmatige daad die de dader kan worden toegerekend en die bij een ander schade tot gevolg heeft, geeft de benadeelde een recht om schadevergoeding te vorderen (art. 1401 Ned. BW). In enkele gevallen kan ook herstel van een feitelijke toestand worden gevorderd, doch het is aan de rechter overgelaten of hij dit wil toestaan of niet. Verbod voor de toekomst kan, als de onrechtmatigheid vaststaat, altijd worden gevorderd, ook indien de schuld van de dader niet vaststaat.

Schuld, die in het algemeen voorwaarde is voor de toewijzing van een schadevergoeding, wordt in enkele gevallen verondersteld. Het betreft soms een weerlegbaar vermoeden, zodat de gedaagde de gelegenheid krijgt zijn onschuld te bewijzen (b.v. ouders en leermeesters voor de onrechtmatige daad van hun pupillen). Soms ook is het vermoeden onweerlegbaar (b.v. bij risico-aansprakelijkheid van werkgevers voor de onrechtmatige daad van hun werknemers). Het schuldvereiste, inhoudende een verwijtbaarheid van de dader, ontwikkelt zich op verschillende terreinen (o.a. bij het wegverkeer) tot een risicoleer, doch aangenomen wordt dat hij die niet weet wat hij doet geen schuld kan hebben. Met betrekking tot kinderen wordt op dit punt nagegaan of zij zich bewust konden zijn van het ongeoorloofde van hun handelen en of zij zich naar die wetenschap konden gedragen.

Het oorzakelijk verband dat tussen de daad en de schade moet bestaan werd in Nederland vóór 1927 opgevat als rechtstreeks gevolg. Daarna werd veroorzaking aangenomen indien de daad voorwaarde was voor de schade (in die zin dat bij het wegvallen van de daad ook de schade wegvalt) en bovendien de schade het naar ervaringsregelen redelijkerwijze te verwachten gevolg was van de daad. Sinds 1970 heeft de Hoge Raad ook herhaaldelijk oorzakelijk verband aangenomen op grond dat ‘de schade niet in een zo ver verwijderd verband met de daad staat dat deze niet naar redelijkheid ten laste van de dader gebracht kan worden’. Het is duidelijk dat hier eerder sprake is van een aansprakelijkheidsleer dan van een causaliteitsleer.

Onrechtmatige overheidsdaden kunnen eveneens onder de werkingssfeer van art. 1401 BW vallen. Wel heeft de speciale positie van de overheid invloed op de zorgvuldigheidseis die aan haar gesteld wordt.

In België gelden dezelfde bepalingen als in Nederland en zijn zij geregeld in artt. 1382, 1383 Belg. BW.

LITT. A.R.Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad (diss. 1965); H.K.Koster, Causaliteit en voorzienbaarheid (oratie 1962); J.van Schellen, Juridische causaliteit (diss. 1972).

< >