(het accent wisselt), bn.,
1. zonder hoofddeksel: hij liep met ongedekt hoofd in de brandende zon;
2. zonder tafellaken erop: een ongedekte tafel;
3. (handel) zonder zekerheid van betaling: een ongedekt tekort; (geldwezen) ongedekt papier, waarvoor geen metaal aanwezig is;
4. (militaria) zonder beschutting: de soldaten moesten zich ongedekt opstellen.