(onderbrak, heeft onderbroken),
1. iets in zijn verloop of ontwikkeling afbreken, onverwachts storen, gewoonlijk afbreken: met tussenpozen onderbrak hij de arbeid; iemands slaap —, die verstoren; een zwangerschap met gedachte aan latere hervatting: een verhaal metonymisch met een persoon als object: mag ik u even ?; hem in de rede vallen;
2. tijdelijk doen ophouden: de elektrische stroom de grote grasvlakte werd hier en daar door een enkele boom onderbroken, deze bracht enige afwisseling in de eentonigheid.