bn. en bw. (-er, -st),
1. niet te begrijpen, niet te verstaan, onverstaanbaar, diepzinnig of duister: wat is hij gisteren in zijn college weer — geweest!; het is mij —; hoe — ...;
2. vreemd, buitengewoon of ingewikkeld, onverklaarbaar: hoe kwam je tot deze onbegrijpelijke daad?; zelfst., iets onbegrijpeljks; bw., hij drukt zich dikwijls zo uit;
3. buitengewoon (groot enz.), bijzonder: een onbegrijpelijke angst vervulde hem.