bn. en bw. (-er, -st),
1. niet geestig, niet grappig: hij is geen onaardige vent, als hij op dreef is; die zet was niet -; (bw.) het is niet verzonnen;
2. niet lief, onbevallig; hij heeft geen onaardige kinderen; dat is lang geen meisje; hij heeft geen huisje; (bw.) je woont hier niet —;
3. (van personen) onaangenaam in de omgang, onbeleefd: wat ben je weer tegen de kinderen; onze nieuwe buren zijn geen onaardige mensen;
4. (van hoeveelheden en waarden) niet vrij groot, nogal aanmerkelijk.