(sprong om, heeft en is omgesprongen),
1. springend langs of om iets heen gaan: als een gejaagde kwam hij ineens de hoek —;
2. heren derwaarts springen, met vlugge sprongen ronddansen;
3. (oneig.) op de genoemde wijze omgaan of te werk gaan, m.n. met een bepaalde handigheid, of op een zonderlinge manier: zij springt raar met hem om; hij springt met zijn geld om naar welgevallen;
4. springend omkeren (van een slot enz.): de wind deed de deur dichtslaan, het slot sprong om en de arme jongen zat opgesloten.