(kwam om, is omgekomen),
1. om iets heen komen, langs de omtrek van iets naderen: hij zag hem juist de hoek —;
2. verstrijken, van een tijdruimte die iemand lang valt: twee uren wachten! hoe komt die tijd om!;
3. om het leven komen, het leven verliezen (door een ongeval); bij een brand —.