o., constructie om de bewegingsrichting van een werktuig of machine om te keren.
(e) Een omkeermechanisme bij riemaandrijvingen maakt gebruik van een aandrijvende riemschijf die vijfmaal de riembreedte heeft. Hierop lopen één rechte en één gekruiste riem die gelijktijdig door middel van een riemverzetter verschoven kunnen worden op een aan te drijven riemschijf met een breedte van éénmaal de riembreedte met aan weerszijden een vrijlopende riemschijf die beide, om de riemen te kunnen verplaatsen, tweemaal de riembreedte hebben (afb.). Bij tandwielaandrijvingen kan met behulp van een tussenwiel de draairichting van de aan te drijven as omgekeerd worden, b.v. de achteruit in een versnellingsbak. Dit tussenwiel kan schuifbaar of als zwenkwiel zijn uitgevoerd. Het omkeren van de bewegingsrichting bij aandrijvingen door middel van wrijvingswielen geschiedt door het verplaatsen van het aandrijvende wrijvingswiel tot over het middelpunt van het aan te drijven wiel, waardoor de beweging eerst nul wordt, en daarna de draairichting tegengesteld aan de voorafgaande. Het omkeren van de bewegingsrichting van een slede van b.v. een sledeschaafbank geschiedt hydraulisch, waarbij een hydraulische pomp motorolie vóór of achter een zuiger perst die met de slede is verbonden.
Het omkeermechanisme van de sterk-armschaafbank bestaat voornamelijk uit een kruksleufmechanisme waarbij een schuifblokje, dat aan de rand van een aandrijfwiel is gemonteerd, in een sleuf van een arm waaraan de ram is bevestigd, op en neer kan bewegen. Bij het ronddraaien van de schijf zal hierdoor deze arm (coulisse) om een draaipunt aan de onderzijde heen en weer bewegen en de aan de bovenzijde bevestigde slede meenemen.