(omhulde, heeft omhuld), 1. aan alle kanten bedekken: een harde bast omhult de pit;
2. (fig.) afsluitend omgeven en voor het oog bedekken: een stofwolk omhulde hem; vervolgens ook omgeven met iets dat uitstraalt: zich met iets —; zich daarmee bedekken, omkleden; (wiskunde) de raaklijnen van een kromme lijn — de kromme, terwijl omgekeerd ook geldt, dat de kromme lijn het stelsel van haar raaklijnen omhult; (zelfst.) omhullende, kromme die een andere in alle standen raakt, enveloppe.