[Lat.], o. (omina), voorteken: een goed, gunstig, kwaad —; nomen sit —, de naam zij een voorteken.
(e) In de oudheid waren omina verschijnselen waaraan men een bepaalde (gunstige of ongunstige) betekenis hechtte, in verband met de toekomst. Zij namen in het oude Mesopotamië een uitermate belangrijke plaats in, vanwaaruit zij de omringende landen en het oude Rome beïnvloedden.
Vooral in het le millennium v.C. namen de omvang en de betekenis van de hemelvoortekenen enorm toe, gestimuleerd door het Assyrische hof, dat observatietorens bouwde en hofastrologen in dienst had. Het voordeel van deze vorm van →divinatie was dat niet slechts de toekomst werd onthuld, maar dat, dank zij de ontdekte periodiciteit der hemelverschijnselen, ook de datum en de plaats van de gebeurtenis konden worden voorspeld. Deze astrologische divinatie heeft enerzijds geleid tot een hoge ontwikkeling van de berekenende astronomie, en anderzijds deze tak van wetenschap een typisch Babylonisch cachet gegeven, waardoor men deze astrologen later wel aanduidde als Chaldeeërs.