[<Zwe., gemachtigde, gedelegeerde], m. (-nen), 1. een functionaris die tot taak heeft individuele gevallen van onbillijkheid die uit administratieve overheidsmaatregelen kunnen voortvloeien, te onderzoeken en te vereffenen (e);
2. vertrouwensman voor niet-officiële kwesties (e).
(e) Het begrip ombudsman was oorspronkelijk alleen bekend in Zweden (sinds 1809), daarna ook in de andere Scandinavische landen, Engeland en Nieuw-Zeeland. Taak, functie en bevoegdheden van de ombudsman zijn zeer afhankelijk van de staatkundige structuur in een bepaald land. Zijn bevoegdheden kunnen zijn beperkt tot de overheidsadministratie, maar zich ook uitstrekken tot de rechterlijke macht. Omdat hij vaak beschouwd wordt als een verlengstuk van de volksvertegenwoordiging, wordt ook wel de naam parlementair ombudsman gebruikt. In Zweden, Noorwegen en de BRD kent men ook een militaire ombudsman. In het algemeen zijn de voorwaarden voor benoeming, herbenoeming en ontslag van de ombudsman zodanig geregeld, dat absolute onafhankelijkheid is gewaarborgd.
In het geval van een beweerde onjuiste overheidshandeling kan de ombudsman een onderzoek instellen. Daarbij heeft hij het recht van toegang tot alle plaatsen en inzage van alle desbetreffende bescheiden. Hij kan aan ambtsdragers en ambtenaren alle benodigde inlichtingen vragen. Zijn beslissing wordt zoveel mogelijk in de openbaarheid gebracht, wijzigt echter de aangevochten beschikking niet en is ook geen nieuwe beschikking. De autoriteit die de beschikking heeft genomen, kan op grond van de uitspraak van de ombudsman die beschikking herzien. Enige sanctie hierop is er niet, maar in de praktijk blijkt dat met de aanbevelingen van de ombudsman ernstig rekening wordt gehouden.
Ook uit eigen beweging kan de ombudsman een onderzoek instellen. Zijn verplichte, uitvoerige openbare jaarverslag heeft vooral preventieve werking. Voorts werkt alleen al het feit dat er een ombudsman is in psychologische zin gunstig op de verhouding overheid–burger. De ombudsman kan ook de overheid beschermen tegen de burgers; de talrijke gevallen waarin de ombudsman geen aanleiding vindt de herziening van een bepaalde beschikking aan te bevelen, dragen daartoe bij. In Nederland heeft de regering zich in 1968 vóór het instituut van de parlementaire ombudsman verklaard. Eind 1976 kwam de regering met een wetsontwerp, waarin de aanstelling van een commissaris van onderzoek werd aangekondigd.
Gekozen wordt voor een ombudsman naar Scandinavisch model, maar het overheidsoptreden mag slechts worden beoordeeld op het punt van behoorlijkheid, niet op dat van rechtmatigheid. De afwijkende naam van de functionaris is gebaseerd op drie motieven:
a. het is altijd beter een Ned. benaming te hebben;
b. de naam ombudsman wekt de suggestie dat nooit een vrouw kan worden benoemd;
c. onder gebruikmaking van de benaming ombudsman werken reeds particuliere instellingen. Gedoeld wordt op instellingen als de VARA-ombudsman, de ombudsman van het verzekeringswezen, de ombudsvrouw en het ombudsteam stadsvernieuwing. Deze zijn op particulier initiatief benoemd en missen de onderzoekingsbevoegdheden van een parlementaire ombudsman; hun invloed is de publieke opinie.
In België is nog geen parlementair ombudsman (ook landsprocureur of commissaris van het parlement genoemd) aangesteld, hoewel reeds vanaf 1965 wetsvoorstellen zijn ingediend.
LITT. J.G.Steenbeek, De parlementaire ombudsman in Zweden, Denemarken en Noorwegen (1963); W.S.A.N.Gorter, De ombudsman verbeeld (z.j.); G.Sawer, Ombudsmen (1964); D.C. Rowat (red.), The ombudsman (1965); W.Gelhorn, Ombudsman and others (1966); H.H.Kirchheiner, Ombudsman en democratie (1971); J.Hansen, Die Institution des Ombudsman (1972); T.Renard, De parlementaire ombudsman (1975).