v./m. (-n), elk van de elkaar afwisselende blauwe of grijze banden aan het gletsjeroppervlak.
(e) Ogiven zijn de snijlijnen van laagvlakken in ijs met het oppervlak. Deze gelaagdheid brengt men in verband met de jaargelaagdheid in het firnbekken, ontstaan door verschillen in o.a. sneeuwval, temperatuur, stofafzetting. Blauwe lagen zijn luchtarm, grijze lagen bergen veel luchtbellen. Omdat een gletsjertong aan de randen zich langzamer voortbeweegt dan in het midden, zijn de ogiven meestal in de stroomrichting van de gletsjer gekromd.
Men spreekt van onechte ogiven als de laagvlakken ontstaan door ijsrekristallisatie langs schuifvlakken en door sterk gedeformeerde sneeuw in gletsjerspleten.