Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

officie-fiscaal

betekenis & definitie

gerechtelijke instelling in de Nederlanden onder de Bourgondiërs en de Habsburgers. In de 15e eeuw werd door de Bourgondische hertogen bij elke gewestelijke justitieraad en tevens bij de Grote Raad een officie-fiscaal opgericht, tot verdediging van de ‘fiscus’.

Dit begrip is hier niet in zijn hedendaagse betekenis te verstaan, maar als het vorstelijke patrimonium in brede zin: de rechten en het gezag van de landsheer, het kroondomein en de financiën en de eerbiediging van de vorstelijke edicten en van de openbare orde; hiertoe behoorde insgelijks het toezicht op alle openbare ambtenaren. Dientengevolge waren de officieren-fiscaal ex officio aanklager in alle vorderingen namens de landsheer, zo wel burgerlijke als strafrechterlijke. De uitvoering van de ‘fiscale’ vonnissen viel eveneens onder hun verantwoordelijkheid. Bij de voornaamste justitieraden bestond het officie-fiscaal uit een procureur-generaal en een advocaat-fiscaal met elk een of meer substituten. Verordeningen van Karel v in 1529 en van de aartshertogen in 1603 trachtten de bevoegdheden van de procureur en van de advocaat af te bakenen. De procureur-generaal was ermede belast de rechtsvorderingen namens de vorst aanhangig te maken, de betrokkenen te laten dagvaarden en alle inlichtingen te verzamelen.

De advocaat-fiscaal moest de conclusies van de procureur voordragen; anderdeels beantwoordde hij de gerechtelijke processen tegen de landsheer. Niettemin rezen tussen de beide functionarissen tijdens de Spaanse en Oostenrijkse perioden talrijke bevoegdheidsgeschillen. Keizer Jozef n schafte beide functies af en verving ze door één fiscaal-generaal voor de gehele Oostenrijkse Nederlanden met één adjunct-officier-generaal in elke belangrijke stad.

< >