m. (-s),
1. (van stromen, vaarten, meren enz.), de zoom van het land aan elk der beide zijden van het water: aan de oevers van de Lek; hoge en lage van een rivier, de rivier treedt buiten haar oevers, overstroomt; binnen de oevers terugtreden, buiten de oevers treden, ook fig. van wat paal en perken te buiten gaat;
2. (fig. en dicht.) kant, rand: de — des doods, de — van het leven, het einde van het leven.