m. (g. mv.), (filosofie) bij A.Schopenhauer de blinde, kosmische kracht die in de natuur verschijnt als levensinstinct en in de wil van het menselijk individu tot bewustzijn van zichzelf komt.
(e) De oerwil wordt door Schopenhauer vereenzelvigd met wat Kant het Ding an sich noemt en waarvan de uitwendige lichamen de verschijnselen of objectiveringen zijn. Hij is een strevende kracht, die echter geen laatste doel kent. Alle dingen in de natuur zijn dan ook verwikkeld in een eindeloze en zinloze strijd voor het bestaan. Bij Nietzsche is de wil tot macht te beschouwen als de oerwil, die het wezen van het leven en uiteindelijk van heel de werkelijkheid uitmaakt.