oude Syrische stad (staat), gelegen bij de kust van de Middellandse Zee, 10 km ten noorden van Latakia, tegenover de oostelijke punt van Cyprus. De stad bestaat uit de ruïneheuvel Ras esSamra en een daarbij behorende havenstad, die thans Minet el-Beida heet en vroeger Ma’chadu werd genoemd.
Oegarit werd in 1929 ontdekt. Van 1929—39 en sinds 1948 is zij door Franse archeologen, m.n. door A.Schaeffer, opgegraven. Een overzicht van dit werk en de stadsgeschiedenis wordt bemoeilijkt door de ingewikkelde stratigrafie en door het feit dat slechts gedeeltelijke en voorlopige rapporten beschikbaar zijn. De stad bestond waarschijnlijk reeds in het 7e millennium v.C., in het Neolithicum. Zij werd rond 1190 v.C. verwoest door de zeevolken of ten gevolge van hun optreden. Het koninkrijk Oegarit, zoals dat vooral uit het 2e millennium v.C. bekend is, werd omstreeks 2000 v.C. gesticht.
Het was tijdens zijn bloeiperiode een welvarende handelsstaat met talrijke internationale contacten. Oegarit dreef handel met o.a. KleinAzië, de Egeïsche wereld, Kreta, Mesopotamië en Egypte. In de ruïne van de stad onderscheidt men in het westen het paleiskwartier met drie paleizen. Hier vond men de teksten van zes verschillende archieven. Deze dateren uit de laatste fase van de stad, ca.1400 v.C.
Zij hebben betrekking op internationale politieke relaties (o.a. correspondentie van de vorsten en staatsverdragen), op leven en bestuur in de stad en de staat, en op de handel, vooral die met Cyprus, Egypte en Ariatolië. Uit dit materiaal, dat de kennis van de geschiedenis van Syrië zeer heeft verrijkt, blijkt dat de stad haar positie moest bepalen tussen de grootmachten van die tijd: de Hettieten, Hoerrieten en Egyptenaren. Aanvankelijk behoorde zij, onder de machtige 18e dynastie, tot de Egyptische invloedssfeer. Na ca. 1365 v.C. werd koning Nikmad vazal van de Hettiet Soeppiloelioema. Tot Oegarit werd verwoest, bleef het onderhorig aan de Hettieten. De paleisarchieven geven tevens inzicht in het bestuur, de economie en de sociale toestand van de Kanaänitische stadstaten in de late bronstijd.
Internationale handelsrelaties en diplomatieke contacten waren belangrijk. Aan de haven van Oegarit woonden Mykeense handelaren. In het oostelijk deel van de stad, die ca. 30 ha groot was, bevond zich op de acropolis het religieuze centrum met o.a. tempels voor El (Dagan) en Baal en de woningen van de priesters. Tot de vondsten behoren privé-bibliotheken, archieven, siervoorwerpen, statuetten en veel keramiek, die een hoog ontwikkelde cultuur verraden. Van bijzondere betekenis zijn de in Oegarit gevonden teksten, geschreven in een eigen alfabet in de eigen taal. →Oegaritische taalen letterkunde.LITT. C.F.A.Schaeffer e.a., Ugaritica I-VI (1939-69); J.P.Lettinga, Oegarit (1948); .F.A. Schaeffer e.a., Mission de Ras Shamra. Le palais royal d’Ugarit n-vi (1949-70); H.Klengel, Geschichte Syriens im 2. Jahrhundert vor unserem Zeitalter II — III (1969-70); M.Heltzer, Goods, prices and the organization of trade in Ugarit (1979).