Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

oedeem

betekenis & definitie

[→Gr. zwelling], o. (oedemen), (ook: waterzucht), een ophoping van waterige, weinig eiwithoudende vloeistof in spleten van de weefsels. (e) Oedeem is het duidelijkst zichtbaar als de ophoping van vocht in het onderhuidse bindweefsel van b.v. de arm of het been plaatsvindt. De oorzaak kan zeer verschillend zijn, maar berust steeds op een verstoring van de vloeistofwisseling tussen de weefsels en de bloed-, resp. lymfbaan.

Het oedeem dat men bij hartpatiënten wel ziet optreden, meestal het eerst in de laagst gelegen lichaamsdelen, houdt verband met de drukverhoging in de aderlijke haarvaten. Het bij nierziekten voorkomende oedeem hangt samen met veranderingen in de plasma-eiwitten en daarmee in de -vcolloïd-osmotische druk, waardoor resorptie van het weefselvocht wordt bemoeilijkt. Bij ernstige ondervoeding kan door eiwittekort oedeem optreden (hongeroedeem). Oedeem kan ook gevolg zijn van trombose in de grote beenaders. Chronisch oedeem aan de benen ziet men vaak bij aderlijke circulatiestoornissen, b.v. bij spataders . In zeldzame gevallen is oedeem een ge volg van stoornissen in de lymfafvoer vanuit de benen, hetzij als aangeboren afwijking, hetzij als gevolg van infectie (→elefantiasis). →transsudatie.

< >