Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

Odin (Odr)

betekenis & definitie

hoofdgod van de Noormannen (Noordgermanen), de eerste van het godengeslacht der Asen (bij de Zuidgermanen heet hij Wodan).

Zijn grote betekenis blijkt vooral uit de oude Noorse poëzie (Edda en Skaldenliederen), waar hij meer genoemd wordt dan enige andere god; in bepaalde gevallen echter is zijn naam taboe. Dan moet men hem noemen bij een van zijn andere namen, die ongemeen talrijk zijn, hetgeen als symbool geldt van zijn grote macht.

Toen men de góden tot een familie verenigde, werd Odin de vader. Odin treedt op als cultuurgod, die voor de mens op de demonen de cultuurgoederen veroverd heeft: hij is de god van de dichtkunst, de wijsheid en de toverkunst. Maar ook wordt hij een dodengod, want hij verzamelt dode helden (Einherjar) in zijn burcht Valhöll (Walhalla). Dit doet hij echter ook als cultuurgod, want het uitkiezen van de helden op het slagveld geschiedt uitsluitend om helpers te verzamelen voor de strijd tegen de demonen bij het wereldeinde (Ragnarök). Deze opvatting heeft tot gevolg dat Odin een god van krijgslieden en vikingen wordt; de heldenen vikingsagen laten hem vaak persoonlijk ingrijpen. Zijn betekenis als cultuuren tovergod komt duidelijk uit in zijn mythen: hij ontrukt aan de reuzen de dichtermede (bedwelmende honingdrank) en geeft daardoor aan de wereld de kunst; hij verkrijgt het toververmogen van de runen en van het vuur.

Bij het wereldeinde vecht hij tegen de demonische machten, maar bezwijkt voor de wolf Fenrir, die de zon verslindt. Dit Odessa. De Potemkin-trappen tragische einde is aangekondigd door allerlei voorafgaand onheil. Al deze mythen zijn bekend uit enkele Eddaliederen. Die noemen ook de voornaamste attributen van Odin: het achtvoetige paard Sleipnir, de raven Huginn en Muninn, de speer Gungnir enz. Men vereerde Odin door hem met offers te sterken en zijn mythen te gedenken.

LITT. J.de Vries, Contributions to the study of Othin (1931); J.de Vries Altgermanische Religionsgeschichte (1956-57) G.Dumézil, Les dieux des Germains (1959).

< >