m. (-len), (ook: puntoog), bij o.a. insekten en spinnen voorkomend primitief lichtzintuig.
(e) Ocellen bestaan meestal uit een aantal lichtzintuigcellen, die door pigment zijn afgeschermd van licht uit bepaalde richtingen; ook ten opzichte van elkaar worden zij door pigment afgeschermd. Vaak is er ook een lens, die geen accomodatievermogen aan de ocel verleent, maar slechts dient om het licht te concentreren. Het door de lens ontworpen beeld valt nl. niet op, maar achter de lichtzintuigcellen. Ocellen dienen dan ook niet voor beeldwaarneming. Zij zijn alleen geschikt voor de waarneming van sterkte en richting van het licht. →lichtzin.