[Teil el-cObed], oude ruïne in ZuidIrak, ca. 6 km ten noordwesten van Oer. Deze werd in 1919 en 1923—24 opgegraven door H.R.Hail, en in 1937 door P.Delougaz en S.Lloyd.
Kern van de ruïne is een tempel op een terras van de godin Ninchoersag, omgeven door een ovale muur. De naam el-Obaid is vooral bekend geworden, doordat een lange prehistorische fase in de Mesopotamische cultuur hiernaar werd genoemd. Deze fase omvat in het zuiden de periode tussen ca.5000 v.C.—3500 v.C. (Obaid 1—4). Vanaf ca.4400 v.C.—4300 v.C onderscheidt men in het noorden de fasen I (Vroeg) en ii (Laat). Belangrijke vindplaatsen van deze keramiek, die zich in de loop der eeuwen geleidelijk ontwikkelde, zijn Eridoe, Oer en Tepe Gawra. Dit type aardewerk heeft een zwart-bruine geometrische of naturalistische beschildering op een effen ondergrond.
Naast de keramiek zijn terracottabeeldjes, stempelzegels en begravingsgewoonten kenmerkend voor deze cultuurfasen. LITT. B.Hrouda, Vorderasien I (in: Handbuch der Archäologie, 1971); D.Oates en J.Oates, The rise of civilization (1976).