o. (-s),
1. getalmerk, cijfer in zover het dient om de plaats van een persoon of een voorwerp in een reeks aan te duiden: het nummer van een huis, van een voorwerp op een verkoping; (zegsw.) iemand op zijn nummer zetten, iemand die zich te veel aanmatigt terechtwijzen; in de huidige maatschappij is ieder mens maar een nummer, geldt de een niet meer dan de ander, heeft men geen gelegenheid zich als individu te laten gelden;
2. persoon of zaak als door een rangcijfer aangeduid: hij is nummer één op de voordracht; honderd, wc;
3. van een getalmerk voorzien briefje' of kaartje, m.n. lot uit de loterij;
4. door een getalmerk onderscheiden soort: verschillende nummers van garen;
5. door een getalmerk onderscheiden uitgave van een courant: een nummer van NRCHandelsblad;
6. elk van de opeenvolgende stukken van een programma: in dit treedt Piet op; een geslaagd nummer;
7. persoon met een of andere ongunstige eigenschap: zijn zoontje is ook een nummer!