v., energie die een systeem bij het absolute nulpunt zou bezitten.
De nulpuntsenergie is de laagste energie, die een systeem kan aannemen. Wanneer het systeem is opgebouwd uit deeltjes die slechts zeer zwak met elkaar wisselwerken, dan is de nulpuntsenergie gelijk aan de som van de energieën van de samenstellende deeltjes, waarbij alle deeltjes een zo laag mogelijke energie bezitten (met inachtname van het Pauli-principe). Het begrip nulpuntsenergie wordt meestal in beperkte betekenis gebruikt: de laagste energietoestand van een harmonische oscillator. Voor een harmonische oscillator die slechts in één richting kan slingeren, wordt volgens de quantummechanica de laagste energie gegeven door 1/2 hω, waarbij h = h/2𝜋 (h is de constante van Planck) en ω de eigenfrequentie van de harmonische oscillator is.
nulspanningsbeveiliging
v., constructie met het doel een elektrische installatie of een gedeelte daarvan automatisch uit te schakelen zodra de netspanning beneden een bepaalde grens is gedaald of geheel is weggevallen.
Keert de spanning na een storing terug, dan kunnen, indien de installatie geen nulspanningsbeveiliging heeft, elektromotoren (of hun zekeringen) doorbranden. Bovendien levert het plotseling weer gaan draaien van de machines groot gevaar voor het bedienend personeel.