of Teutonicus [Lat., de Duitser], Duits geleerde, geb. ca. 950 Thurgau, overl. 29.6.1022 Sankt Gallen. Vanaf 1001 was Notker leraar aan de school van het klooster te Sankt Gallen, die hij tot grote bloei bracht.
Hij blonk uit zowel als theoloog, wisen sterrenkundige als in muziek en dichtkunst. Voor het onderwijs bewerkte hij een aantal Latijnse geschriften in het Hoogalemannisch om zijn leerlingen (de bekendste is Ekkehard IV) te helpen bij het aanleren van het Latijn. Ook voorzag hij deze geschriften van toelichtingen. Van belang is zijn spelling, die berust op een ongeëvenaard nauwkeurige aanduiding van accent en kwantiteit. Van deze bewerkingen, waarin Hoogalemannisch en Latijn afwisselen, is ongeveer de helft bewaard gebleven: De consolatione philosophiae van Boëthius, De nuptiis Mercurii et Philologiae van Martinus Capella, de Categorieën en hermeneutiek van Aristoteles, en de Psalmen. Uitgaven: door E.H.Sehrt en T.Starck (7 dln. 1952—66); Die Werke Notkers des Deutschen door J.C.King en P.W.Tax (1972).
LITT: H.de Boor, Die deutsche Lit. von Karl vom dem Grossen bis zum Beginn der höfischen Dichtung (1964; 8e dr. 1971); J.Jaehrling, Die philos. Terminologie Notkers des Deutschen (1969); S. Sonderegger, Althochdeutsch in Sankt Gallen (1970); D.Furrer, Modusprobleme bei Notker (1971).