m., breedtecirkel 23,5° ten zuiden van de noordpool: de noordpool-cirkel maakt de grensscheiding uit tussen de koude en de gematigde luchtstreek. Noordpoolgebied (Arctis, Arctica), het eilandenen zeeëngebied (Noordelijke Ijszee) tussen NoordAmerika, Europa en Azië, deels ook het vasteland dat zich binnen de poolcirkel om de noordpool uitstrekt.
De Noordelijke Ijszee bestaat uit twee bekkens: het Laurentia Bekken (2000—3000 m diep) en het Angarabekken (tot 5220 m diep). Aan de Siberische zijde liggen de randzeeën: de Oostsiberische Zee, Laptev Zee, Kara Zee en Barentsz Zee, goeddeels minder dan 200 m diep. Voor de Amerikaanse kust ligt de Beaufort Zee, tot 3731 m diep en verder oostwaarts de Canadese archipel met tal van ondiepe straten, alleen de Baffinsbaai reikt tot 2377 m. Voor de oostkust van Groenland ligt de Groenland Zee, tot 3630 m diep. De sneeuwgrens reikt niet tot het zeeniveau, zodat de gletsjers bij uitzondering de zee bereiken. Een groot landijsdek wordt alleen op Groenland aangetroffen. Vanuit deze ijsmassa’s dalen de gletsjers naar lager gelegen land of naar de zee (fjord).
FYSISCHE GESTELDHEID
Geologie
Het grootste deel van het Noordpoolgebied is zowel op zee als op de eilanden met ijs of sneeuw bedekt, al komen ’ s zomers op zee open watervlakten voor en op land in de lagere delen ijsen sneeuwvrije gedeelten. Hier is enige plantengroei mogelijk, al blijft de ondergrond bevroren. Sedert eind 19e eeuw hebben zowel de gletsjers als het zee-ijs een belangrijke vermindering ondergaan door een temperatuurstijging, die zeker tot 1940 heeft aangehouden. Of de ijsmassa m.n. op Groenland toedan wel afneemt, is nog omstreden; het kleiner worden van de lokale gletsjers wijst niet direct op afnemen van de ijskap, die veel groter is. Op het ijs van de zeeën bevinden zich verschillende Russische en Amerikaanse drijvende waarnemingsstations.
Klimaat. Als grens van het polaire klimaat wordt veelal de isotherm in juli van 10°C aangenomen. De arctische lucht boven de Noordelijke Ijszee is in de winter zeer droog, maar in de tijd van het verplaatsen van het pakijs ontwikkelt zich op grote schaal soms vrij langdurig mist, die voor luchten scheepvaart gevaren kan opleveren. De polair-continentale lucht boven Siberië en Canada is eveneens droog; neerslag ontstaat vooral wanneer vochtige polair-maritieme lucht van de Atlantische Oceaan in het Noordpoolgebied doordringt. Langs de fronten tussen deze luchtmassa’s ontstaan soms depressies. De algemene luchtbeweging staat in de winter onder invloed van het Canadese en van het Siberische gebied van hoge druk (koude zuidenwinden) en in de zomer onder invloed van de depressies bij Ijsland en bij de Aleoeten die noordelijke winden tot gevolg kunnen hebben.
In de gemiddelde wintertemperatuur komen grote verschillen voor. In het Siberische en het Canadese gedeelte bedraagt deze op tal van plaatsen -30 tot -40 °C, terwijl in de gebieden waar het klimaat onder invloed van de Atlantische Oceaan staat temperaturen van -8 tot -11 °C aangetroffen worden. In de onderste luchtlagen boven het pakijs doet zich vaak een inversie in de temperatuur voor. De hoeveelheid neerslag is in het algemeen klein (ca. 200 mm).
Flora en vegetatie. De polaire streken en hooggebergten zijn gekenmerkt door een korte vegetatieperiode, die maximaal 3 maanden duurt. In die korte periode duurt de dag ook bijna 24 uur. Hoewel de neerslag betrekkelijk gering is, treft men in de toendra’s vaak moerassen aan doordat de bevroren ondergrond de drainage verhindert. In typische ontwikkeling bestaat de vegetatie van de toendra vooral uit korstmossen en bladmossen. Van de korstmossen komen o.a. soorten van Cetraria, Cladonia en Stereocaulon voor.
Van de bladmossen zijn vooral vertegenwoordigers van Polytrichum, Depranocladus, Caliergon en Dicramum aanwezig. De verschillen in de vegetatie worden veroorzaakt door grondsoort, vochtigheid en sneeuwvrije tijd. Op rotsachtige plaatsen en op plaatsen die sterk beweid zijn door rendieren treft men dwergstruikjes aan zoals Empetrum nigrum, Arctostaphylos, Vacciniurn, Cassiope, Salix-soorten en Diapensia lapponica. Daarnaast treft men nog overblijvende cypergrassen, zeggen, wollegrasen steenbreeksoorten aan. Hier en daar treft men dikke veenlagen aan, die in de warme periode na de ijstijden zijn gevormd. Tussen de venen treft men vaak moerassen en meren aan, met langs de rand Rubus chamaemorus, veenmos, bladmossen, zeggen en wollegrassoorten.
Vele plantesoorten hebben hetzelfde uiterlijk als de planten uit de alpiene vegetatiegordel. Een aantal planten heeft het arctische gebied ook met de Alpen gemeen, zoals achtster, Dryas octopetala, en Silene acaulis. Men noemt deze groep soorten het arctisch-alpiene flora-element. Eenjarige planten komen vrijwel niet voor; de overblijvende planten ontwikkelden hun bloemknoppen geheel in het voorafgaande jaar, soms zelfs nog eerder. Na de lange winter volgt plotseling een vrijwel gelijktijdig bloeien van alle soorten (massabloei). In 4-5 weken is de gehele ontwikkeling afgelopen. De arctische vegetatie vormt floristisch een uitgesproken eenheid.
STAATSINRICHTING
In de periode vóór 1900 hadden ontdekkers en aangrenzende mogendheden zich de bewoonde poolgebieden toegeëigend. De Hudson Baai Compagnie, later Canada, nam de archipel bij Noord-Amerika (1,8 mln. km2). De VS nestelden zich in het poolgebied door in 1867 Alaska van Rusland te kopen. Denemarken herstelde zijn gezag over Groenland, in de middeleeuwen ook al eens Deens bezit. Rusland ontfermde zich over de archipels ten noorden van Siberië, met Nova Zembla, Frans Jozefsland, de Noordland-Eilanden, de Nieuwsiberische Eilanden en het in 1920—35 door Canada bezette Vrangel Eiland. Tussen de wereldoorlogen werd het hele poolgebied vanuit deze bezittingen verdeeld door langs de meridianen de grenzen naar de noordpool door te trekken. Hierbij werd na internationaal overleg in 1925 aan Noorwegen de sector in beheer gegeven, waarin Bereneiland, Jan Mayen en Svalbard liggen; de grens met de Russische sector is omstreden, omdat men verwacht er olie aan te treffen.
GESCHIEDENIS
Misschien heeft al in 325 v.C. de Griek Pytheas van Massilia de grenzen van het Noordpoolgebied bereikt, maar wat er nog over is van zijn verslag is onduidelijk. In de middeleeuwen koloniseerden de Noormannen Ijsland (vanaf 874), Groenland (vanaf 985) en de oostkust van Amerika (ca. 1000). De echte pooltochten begonnen na de ontdekking van Amerika (1492) en de zeeweg naar Indië (1498), toen Engelsen en Nederlanders zich aanvankelijk concentreerden op het vinden van een noordwestelijke, een noordoostelijke of een rechtstreekse doorvaart naar de Grote Oceaan, waarlangs zij Zuidoost-Azië hoopten te bereiken. Aan de noordoostzijde is de tocht van W.Barentsz en J.VAN Heemskerck, met als successen de ontdekking van Bereneiland, Svalbard en Nova Zembla en de eerste arctische overwintering op het laatste eiland (1595— 96), de bekendste. De Engelsen openden al in 1553 via de Witte Zee een handelsweg naar Rusland (Moskovische Compagnie). In de 17e eeuw werd tijdens de Russische tochten over land de kustvorm van Siberië vastgelegd.
De scheiding tussen Azië en Amerika werd aangetoond door de tochten van V.J.Bering (1727-29, 1734-43). Rechtstreeks over de noordpool vanuit Svalbard liepen Engelse expedities van J.Wood (1676) enC.J.Phipps (1773 tot 80° NBr.) en tochten van H.Hudson (1607-08 tot 80° NBr.) op een mislukking uit, evenals de tochten van W.Scoresby (1806) en W.Parry (1827). Om een noordwestelijke doorvaart te vinden, ondernam M. Frobisher drie pogingen (1576 en later). Bekend zijn de verkenning van J.Davis (1585) en de tocht van Hudson (1610-11). Pas in de 19e eeuw onderzocht de Britse admiraliteit het Noordpoolgebied verder.
Na het baanbrekende werk van J.Barrow (vanaf 1819), W.Parry (1822) en J.Ross (1832) mislukte de expeditie van J.Franklin (1845—46) op dramatische wijze. In de 10 jaar dat men naar sporen van hem en zijn schepen zocht, soms met 15 schepen tegelijk, zijn de hoofdlijnen van de Arctisch-Amerikaanse geografie vastgelegd. Tevens werd in deze periode de noordoostdoorvaart door E.NordenskiöId met de Vega in 1878—79 gevonden en de noordwestelijke doorvaart door R.Amundsen met de Gjöa in 1903—06. Op 6.4.1909 bereikten de sleden van R. E.Peary de pool vanaf Ellesmere Island.
De instelling van een internationaal pooljaar in 1882 was van grote betekenis voor de kennis van het gebied door de uniforme werkwijze in een groot aantal waarnemingsposten. In 1906 werd de Internationale Vereniging voor Polair Onderzoek opgericht. Een afzonderlijk succes boekte F.Nansen in 1893—96, toen hij het schip de Fram door het ijs liet meevoeren. Een tweede geofysisch jaar met betrekking tot het Noordpoolgebied in 1932 was opnieuw een succes. Nieuwe vervoermiddelen, m.n. de ballonvaart, maakten nieuwe successen mogelijk, maar maakten ook slachtoffers. R.Amundsen, R.E.Byrd (over de noordpool in 1926) en G.Wilkins gebruikten het vliegtuig; R.Amundsen, U.Nobile en F.A.A.H.
Zeppelin luchtschepen. In 1958 stak de Amerikaanse onderzeeër Nautilus onder het ijs de poolzee over; deze reis dwars over de noordpool werd óp het ijs het eerst volbracht door de Britse transarctische expeditie van Herbert 1968-69 (Alaska-Svalbard).
Sedert 1954 voeren vliegroutes over het poolgebied, en al sinds de ramp met de Titanic (1912) leiden de VS de Internationale IJswacht (Ice Patrol). Het gebruik van de noordwestelijke doorvaart als handelsweg is onrendabel (pogingen in 1969 en 1975). De USSR exploiteert sinds de Tweede Wereldoorlog de noordoostelijke zeeweg. Er zijn ca. 200 waarnemingsstations in het Noordpoolgebied, vooral in het Russische deel.
LITT. S.Hedin, Van pool tot pool (1950); P.D. Baird, The polar world (1964); H.P.Kosack, Die Polarforschung (1967); R.A.Skelton, Explorers’ maps (1970); G.Roberts, Atlas of discovery (1973).