o.,
1. de eerste van de vier hoofdstreken van het kompas, de streek of richting recht tegenover het zuidpunt: Frankrijk ligt ten noorden van Spanje; de wind komt uit het een kamer op het noorden;
2. ook Noorden, in de genoemde streek gelegen land: de treinen naar het Noorden; het hoge Noorden, ook (scherts.) voor het noordelijkste gedeelte van Nederland; (m.n.) Noord-Nederland: het stugge en koele Noorden.