v. (-heden),
1. (filosofie) het onmogelijk anders kunnen zijn;
2. omstandigheid die iemand zo goed als geen vrijheid laat: een harde noodzakelijkheid; zonder, buiten noodzakelijkheid;
3. de hoedanigheid van dringend nodig zijn: dat is voor ons een noodzakelijkheid.
Men onderscheidt logische en fysische noodzakelijkheid. Logische noodzakelijkheid berust op de wet van de tegenspraak: een uitspraak is noodzakelijk waar als haar ontkenning logisch onmogelijk, d.w.z. een tegenstrijdigheid is. Zij is gebaseerd op de wijze van denken: men kan zich niet voorstellen dat een volzin en zijn tegengestelde beide waar zouden kunnen zijn. Fysische noodzakelijkheid is gebaseerd op natuurwetten: men noemt een verschijnsel noodzakelijk als er een wet is die zegt dat het plaats moet vinden. Deze opvatting ontmoet echter ook kritiek, die beweert dat men niet kan zeggen dat een verschijnsel moet plaatsvinden op grond van een wet, doordat zo’n wet zelf niet noodzakelijk is; wetten zijn slechts empirische generalisaties en kunnen daarom geen noodzakelijkheid funderen. De idee dat natuurwetten noodzakelijkheid uitdrukken, komt al voor bij de Griekse filosofen, maar werd toch pas scherp geformuleerd in de 17e eeuw toen het rationalisme stelde dat aan de natuurwetten dezelfde zekerheid toekomt als aan wiskundige stellingen.
Daartegenover ontkende het empirisme alle fysische noodzakelijkheid en bracht dit terug tot een subjectief gevoel, berustend op gewendheid. Kant probeerde deze standpunten met elkaar te verzoenen en stelde dat alleen algemene principes noodzakelijk gelden, en wel omdat zij ingeboren (a priori) zijn. Als zodanig noemt hij o. a. de wet van het behoud van stof en het causaliteitsbeginsel. In de 19e eeuw was het geloof in de noodzakelijkheid van het natuurgebeuren tamelijk algemeen, maar in het begin van de 20e eeuw kreeg het een zware klap doordat ontwikkelingen binnen de quantummechanica erop wezen dat op het meest elementaire niveau de natuur geregeerd wordt door het toeval (fysisch indeterminisme). Dit zou betekenen dat de natuurwetten grotendeels statistisch van aard zijn, hetgeen niet verenigbaar schijnt met hun noodzakelijkheid.
LITT. C.S.Peirce, Philosophical writings (1955); K. R.Popper, The logic of scientific discovery (1959); P.J.Zwart, Causaliteit (1967); J.Monod, Le hasard et la nécessité (1970); N.Rescher, Scientific explanation (1970).