[Hebr., rust] (Vulgata: Noë), bijbelse figuur, de vrome man in het boek Genesis (5—10) die met zijn gezin (Sem, Cham, Jafet) en zijn have uit de zondvloed gered, stamvader van de nieuwe mensheid werd. In een sage is Noach de wijnplanter (Gen.5—10; Ez.14,14-20).
Bij de Babyloniërs, die het verhaal van de zondvloed reeds kenden, heette de zondvloedheld Oetnapisjtim: hij die het leven heeft gevonden.
LITT. A.Parrot, The flood and Noah’s ark (1955); J.P.Lewis, A study of the interpretation of Noah and the flood (1968).