verzamelnaam van vijf stammen in het Nilgiri-gebergte (Zuid-India), nl. de: Badaga, Kota, Kurumba, Irula en Toda. De Badaga, zeer bekwame landbouwers op de rotsachtige berghellingen, zijn verdeeld in zes standen, waarvan de hoogste (lingajat, priester) en de laagste groep endogame eenheden zijn.
Het rituele reinheidsbegrip van de hindoes ontbreekt, alleen de drie hoogste standen zijn vegetariër. Het huwelijk is polygaam en patrilokaal. Echtscheiding komt veelvuldig voor, ondanks de soms aanzienlijke bruidsprijs. De weduwen hertrouwen meestal met hun zwager (leviraats-huwelijk). De Kota wonen in tien grote dorpen en zijn voornamelijk handwerkslieden, die in een traditionele ruilverhouding staan tot bepaalde families van de Badaga, Toda en Irula. De Kurumba wonen in kleine, zeer verspreid liggende hutten.
Zij zijn verzamelaars van bosprodukten, die ze verhandelen met de dalbewoners. Daarnaast treden ze op als muzikant en priester bij de begrafenisen landbouwrituelen van de overige Nilgiri’s. De Irula zijn primitieve hakbouwers en verzamelaars. Zij staan in vele rituele relaties tot de Badaga en Kurumba. De Toda, veehouders, hebben grote bekendheid gekregen door hun huwelijksvorm (waarbij één vrouw tegelijk met haar man en diens broers huwt; polyandrie) en door de centrale plaats van het melkvee in de economie en de religie.