v./m. (-en),
1. nefros, een boonvormig parig orgaan, dat bij gewervelde dieren de afscheiding van stofwisselingsprodukten uit het bloed regelt: de nieren liggen aan weerszijden van de wervelkolom; een wandelende nier, die niet voldoende ingebed is in het vetweefsel; (scherts.) hij warmt zijn nieren, hij staat met zijn rug naar het vuur gekeerd; het voor de nieren hebben, er slecht aan toe zijn; (bijbel) gedacht als zetel van het innigste van het gemoed: God die de harten en nieren beproeft; (tot) in hart en nieren een protestant, door en door;
2. als spijs, en dan ook als stofn.: gebakken nier.
FYSIOLOGIE
De functies van de nier zijn:
1. het handhaven van een constant inwendig milieu;
2.het verwijderen van schadelijke stoffen, waartoe de stikstofexcretieprodukten behoren;
3. regulatie van het zuur-base-evenwicht van het bloed.
Bij de mens zijn de nieren boonvormig, gelegen in de buikholte, achter het buikvlies, aan weerszijden van de wervelkolom. Eén nier weegt bij een volwassen man ca. 150 g, heeft een lengte van ca. 12 cm, een breedte van 6 cm en een dikte van 5 cm. Op de overlangse doorsnede kan men een buitenste laag (schors of cortex) en een binnenste laag (merg of medulla), grenzend aan het nierbekken, onderscheiden . De nier is opgebouwd uit ca. 1 mln. parallel geschakelde identieke orgaantjes, de zgn. nefronen of nefridiën. Elk nefron wordt gevormd door een lichaampje van Malpighi (0,2 mm groot) dat bestaat uit een kapsel van Bowman, waarin zich een dicht kluwen (glomerulus) van haarvaten bevindt. De glomerulus ontvangt bloed uit de nierslagader.
Het kapsel van Bowman gaat over in een buisje (tubulus). Hieraan kan worden onderscheiden: het proximaal gewonden deel (tubulus contortus I), dat overgaat in de zgn. lis van Henle, die uitmondt in het distale deel van de tubulus (tubulus contortus II), die vervolgens uitmondt in de verzamelbuis. Op elke verzamelbuis monden in de regel verscheidene tubuli uit. Via de verzamelbuis wordt de urine afgevoerd naar het nierbekken.
De grootte van de lichaampjes van Malpighi wordt min of meer bepaald door het milieu waarin het dier leeft. Dieren met veel wateroverlast in het milieu zoals zoetwaterbeenvissen en amfibieën bezitten grote lichaampjes van Malpighi, terwijl zoutwaterbeenvissen en reptielen (die onder fysiologisch droge omstandigheden leven, wat gepaard gaat met weinig wateruitscheiding) kleine lichaampjes van Malpighi hebben. Vogels en zoogdieren hebben relatief grote lichaampjes van Malpighi, op grond waarvan men veel waterverlies zou verwachten. Dit wordt echter tegengegaan door een verhoogde terugresorptie van water, in verband waarmee deze dieren langere tubuli hebben.
De vloeistof in het kapsel van Bowman blijkt identiek te zijn met weefselvocht (interstitiële vloeistof), en bevat geen bloedlichaampjes en weinig eiwit. Dit komt omdat het bloed in de glomerulus onder druk wordt gefiltreerd, waarbij slechts wat albuminen (eiwitten met een kleine molecuulgrootte) kunnen worden doorgelaten. Het gevormde filtraat (voor urine) wordt naar het tubulussysteem gedreven. In het proximale deel van de tubulus vindt actief transport van natriumionen plaats naar het tussenweefsel van de schors. Dit gaat gepaard met passief transport van chloride-ionen, terwijl water door osmose aan het lumen van de tubulus wordt onttrokken. De talrijke haarvaten in de schors zorgen voor een snelle afvoer van het geresorbeerde materiaal.
In de proximale tubulus vindt op deze wijze een reductie van 80 % van het oorspronkelijke filtraatvolume plaats zonder dat de concentratie aan opgeloste stoffen toeneemt. Ook bij de passage van de lis van Henle vindt in de dalende tak diffusie van water naar het tussenweefsel plaats, zodat bij het buigpunt van de lis nog slechts 15 % van het aanvankelijke filtraatvolume aanwezig is. In de opstijgende tak van de lis van Henle vindt geen diffusie van water plaats, aangezien de wand impermeabel is voor water (dikkere wand). De doorbloeding in de mergzone is veel geringer dan in de schors, zodat de concentratiegradiënt in stand gehouden kan worden zowel in het tussenweefsel als in de tubulus begeleidende bloedvaten.
Onder omstandigheden van watergebrek is de concentratie aan antidiuretisch hormoon (ADH) hoog, waardoor het epithelium van de distale tubuli en de verzamelbuizen permeabel zijn voor water. In de distale tubuli heeft wederom actief transport plaats in de richting van het tussenweefsel, met als gevolg de verwijdering van chloride-ionen en water. Het volume in de distale tubuli bedraagt nog slechts 5 % van het oorspronkelijke volume voor urine. Ook in de verzamelbuis kan nog verdere resorptie van zouten en water plaatsvinden, zodat het eindvolume aan urine nog slechts 0,5 % van het oorspronkelijke filtraatvolume bedraagt. Bij de aanwezigheid van overtollig water zal de concentratie ADH in het bloed laag zijn waardoor de distale tubuli en verzamelbuizen minder permeabel worden voor water zodat een verdunde urine wordt uitgescheiden.
De tubuli resorberen niet alleen water en zouten uit de voorurine maar ook alle bruikbare organische stoffen. In het proximale deel van de tubulus worden glucose, aminozuren, appelzuur, melkzuur, vitaminen e.d. evenals het doorgelaten eiwit geresorbeerd. Deze actieve resorptie is slechts tot op zekere hoogte mogelijk. Voor iedere stof bestaat een zgn. drempelwaarde, die voor glucose ca. 180 mg per 100 ml bloed bedraagt. Het normale glucosegehalte van het bloed bedraagt ca. 90 mg per 100 ml, zodat overschrijding van de nierdrempel slechts onder pathologische omstandigheden voorkomt (b.v. diabetes). Stoffen als ureum, urinezuur (e.a. stikstofexcretieprodukten) en sulfaten worden weinig of niet geresorbeerd zodat deze in hoge concentratie in de urine voorkomen.
Voor een stof als creatinine is bekend dat zij door de tubuluscellen wordt gesecerneerd. Bij de mens wordt dagelijks ca. 180 I filtraat geproduceerd waaruit slechts ca. 1,5 1 urine resulteert, hetgeen betekent dat meer dan 99 % van het filtraat (voorurine) wordt geresorbeerd. Het voornaamste stikstofexcretieprodukt is bij zoogdieren ureum, bij vogels en reptielen urinezuur en bij in water levende dieren ammoniak.
GENEESKUNDE
Een nierverwonding kan door inwerking van scherp en van stomp geweld ontstaan. Het laatste komt het meeste voor, merendeels als gevolg van verkeersongevallen en sportletsels. Door een harde klap tegen de lende kan het nierkapsel scheuren, en de nier gaan bloeden.
Het bloedverlies kan aanzienlijk zijn, en aanleiding geven tot shockverschijnselen. Wanneer het kapsel gescheurd is maar het nierbekken intact is gebleven, hoopt het bloed zich op rond de nier, achter de buikholte. Is ook het nierbekken ingescheurd, dan kan het bloed via de urineleider in de blaas terecht komen. Soms is de nierbeschadiging zo ernstig, dat de nier niet meer kan functioneren, en moet worden verwijderd.