Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nevel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (natuurkunde) een mengsel van damp en vloeistof, waarbij de vloeistof in de vorm van zeer fijne druppeltjes in de dampfase verdeeld is;
2. (meteorologie) atmosferische troebeling, waardoor het zicht enigszins wordt beperkt maar groter blijft dan 1 km; ook zichtbare damp van andere vloeistoffen: een kunstmatige nevel;
3. droge veenrook;
4. (fig.) zij keek hem door de nevel van haar tranen aan; de nevels van het bijgeloof;
5. (ook: nevelvlek), (sterrenkunde) wazig object aan de sterrenhemel.

METEOROLOGIE

Nevel ziet er grijsachtig uit en wordt veroorzaakt door microscopisch kleine waterdruppeltjes die in de lucht zweven. Nevel gaat over in mist, wanneer het zicht afneemt tot minder dan 1 km. Ook bij de vorming van wolken (stapelwolken) ontstaan eerst nevelplekken in de lucht (nevelstadium). Evenals mist ontstaat nevel bij toeneming van de luchtvochtigheid ten gevolge van afkoeling of verdamping.

NATUURKUNDE

Een wolk is een nevel van waterdruppeltjes in de lucht. Een dampfase kan in metastabiel evenwicht zijn en bij aanraking met een vast voorwerp plotseling gedeeltelijk condenseren (onderkoeling). Gebeurt deze condensatie door contact met kleine stofdeeltjes dan kan zich op deze manier een nevel vormen.

Bepalend voor de eigenschappen van de nevel zijn de grootte van de vloeistofdeeltjes en het aantal hiervan per volume-eenheid. In een nevel wordt licht diffuus verstrooid, wat men ondervindt bij rijden in mistig weer.

STERRENKUNDE

Aan de sterrenhemel zijn met het blote oog slechts een paar nevelachtige objecten te zien (de Andromedanevel en de Magellaanse Wolken). Foto’s gemaakt met grote telescopen, m.n. die met langere belichtingstijden, tonen veel meer nevels. De nevels moeten onderscheiden worden in twee groepen: de galactische en de extragalactische nevels.

De extragalactische nevels, of extragalactische stelsels, zijn zeer ver verwijderde systemen van miljarden sterren, min of meer gelijkend op het Melkwegstelsel. Dit kan men constateren doordat zeer grote kijkers de individuele sterren in die stelsels zichtbaar maken. Het onderscheiden van losse sterren (het zgn. oplossen) is alleen mogelijk bij relatief zeer dichtbij staande stelsels, o.a. de Andromedanevel en de Magellaanse wolken; bij verder verwijderde stelsels blijkt uit het spectrum dat stellair van aard is, dat men te maken heeft met sterverzamelingen (extragalactische stelsels).

De galactische nevels bestaan uit gas-of stofmassa’s die tussen de sterren zweven. Deze nevels blijven ook in de grootste kijkers altijd vage vlekken, hoewel er scherp begrensde structuren in voor kunnen konten. Men onderscheidt twee hoofdgroepen, de planetaire nevels, wazige regelmatige schijfjes, vaak omgeven door een lichtkring, met in het centrum een zwakke ster die de nevel tot lichten brengt (bekend voorbeeld is de ringnevel in de Lier), en de diffuse nevels, met zeer onregelmatige vormen, gedeeltelijk tengevolge van wervelende en stromende bewegingen maar ten dele veroorzaakt door voorliggende donkere wolken. De bekendste diffuse nevels zijn emissienevels, grote gaswolken die licht uitzenden, geconcentreerd in optische emissielijnen. Deze energie is afkomstig van geabsorbeerd ultraviolet licht, dat uitgezonden wordt door hete sterren die zich midden in, of in de buurt van, de gaswolk bevinden (H II-gebied). Sommige diffuse nevels, de reflectienevels, vertonen een sterspectrum zonder emissielijnen.

Reflectienevels bestaan voornamelijk uit stofdeeltjes die het licht weerkaatsen, van sterren die in het midden van de donkere stofwolk liggen (b.v. de nevels in de Pleiaden). Donkere nevels verraden hun aanwezigheid doordat zij de daarachter gelegen sterren verduisteren en dus donkere ledige plekken aan de hemel vormen (donkere wolken, interstellaire materie). Het spectrum van galactische nevels vertoont de heldere lijnen van waterstof, helium, koolstof, dubbel geïoniseerde zuurstof, geïoniseerde stikstof en andere lichte gassen. Deze gassen zenden in de gasnevels licht uit onder omstandigheden (uiterst geringe druk, afwezigheid van een wand), zoals die in een laboratorium niet te verwezenlijken zijn. Uit de helderheidsverhouding van de nevels tot de ster die de nevels tot lichten brengt kan men concluderen dat dergelijke sterren temperaturen van 50000-100000 K hebben.

LITT: C.de Jager (red.), Sterrenkunde IV (1969); L.H.Aller, Atoms, stars and nebulae (1971).

< >