(neutraliseerde, heeft geneutraliseerd),
1. de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen: de werking van vergif neutraliseren; iemands invloed neutraliseren; vijandelijke strijdkrachten neutraliseren, maken dat zij niet elders ingezet kunnen worden; werkeloos houden; het zuiveren; een zure of basische reactie wegnemen door het toevoegen van een equivalente hoeveelheid base of zuur;
2. tot neutraal gebied maken of verklaren;
3. (taalkunde) de onderscheidende waarde ontnemen aan (nl. aan fonemen in bepaalde posities).