m. (mv.), (ook: rinocerossen), Rhinocerotidae, een zoogdierenfamilie, behorend tot de orde onevenhoevigen.
De neushoorns omvatten vijf soorten. Het zijn grote en zware dieren (maximumgewicht 5 ton), met korte en vrij dikke poten; alle voeten hebben drie tenen en zijn voorzien van hoefachtige nagels. De huid is vrij dik en soms gedeeltelijk verhoornd. De bovenlip is zeer beweeglijk. De familie wordt voornamelijk gekenmerkt door het bezit van hoorns op de neus; meestal zijn dat er 1-2; de hoorn kan ontbreken bij het wijfje (zeldzaam). De hoorns zijn opperhuidverhoorningen, zonder benige ondersteuning, en zij groeien voortdurend door, worden steeds gewet, en groeien ook na verlies of breuk weer aan. De in Azië aan de hoorns toegeschreven werking als afrodisiacum is voor een belangrijk deel de oorzaak van het nog steeds afnemen van de aantallen neushoorns, zowel in Azië als in Afrika; ook aan andere delen van het lichaam van neushoorns wordt magische en/of therapeutische werking toegeschreven.
Neushoorns bewoonden in vroeger tijden in een groot aantal, soms bizarre vormen grote delen van de wereld. Baluchitherium (Zuid-Azië, uitgestorven in het Boven-Mioceen) was zeer groot en hoornloos; in Europa (ook in Nederland en België) leefde o.a. de wolharige neushoorn (Coelodonta antiquitatis, Tubantien, Pleistoceen).
De recente neushoorns worden in twee groepen ingedeeld, de drie Aziatische en de twee Afrikaanse soorten. De Aziatische vormen hebben snijtanden in onderen bovenkaak, een aantal opvallende huidplooien die de indruk van pantserplaten geven en 1—2 hoorns. De Afrikaanse vormen hebben geen snijtanden en slechts enkele huidplooien, terwijl altijd twee hoorns aanwezig zijn. De Aziatische neushoorns gebruiken hun snijtanden in de strijd met soortgenoten en vijanden, en geven de voorkeur aan bijten boven stoten, zoals de Afrikaanse neushoorns doen.
Van de Aziatische neushoorns is de sterk behaarde Sumatraanse neushoorn, Dicerorhinus sumatrensis, van Sumatra, Borneo, Malakka, Thailand en Birma, de kleinste en zeldzaamste. Deze soort heeft twee kleine hoorns, tot 2,80m lang; schouderhoogte tot 1,50 m. De Javaanse neushoorn, Rhinoceros sondaicus, heeft slechts één hoorn (record 27 cm), die bij het vrouwtje slecht ontwikkeld is; schouderhoogte: 1,60 m. Deze soort komt nog zeer zelden voor. De grootste onder de Aziatische soorten is de Indische neushoorn, R. unicornis, lengte tot 4,20 m, schouderhoogte tot 2 m, gewicht tot 2 ton. De wijfjes zijn kleiner en lichter dan de mannetjes.
Het dier draagt slechts één hoorn, maximaal 60 cm lang. Vroeger was deze soort over geheel Noord-India verspreid; nu is zij beperkt tot enige reservaten (Nepal, Bengalen, Assem). Met deze neushoorn is succesvol gefokt in dierentuinen (vooral Bazel). Deze neushoorn bewoont landschapstypen met lang gras (waar de dieren geheel in verdwijnen), terwijl de andere twee Aziatische soorten min of meer uitgesproken oerwoudbewoners zijn.
De minder primitieve Afrikaanse neushoorns verschillen onderling nogal, o.a. in hun voedsel. De puntlipneushoorn (ook wel zwarte neushoorn genoemd), Diceros bicornis, voedt zich met takken en bladeren, terwijl de breedlipneushoorn of witte neushoorn, Ceratotherium simum, een graseter is. Deze laatste is na de olifant het grootste landdier; schouderhoogte tot 2 m, lengte ruim 4 m, gewicht tot 3 ton (uitzondering 5 ton), hoornrecord 1,25 m. Beide Afrikaanse neushoorns zijn overigens grijsachtig van kleur. De brede bovenlip van de breedlipneushoorn is een aanpassing aan een grazend leven; de bult in de nek speelt een rol bij het bewegen van de zware kop. Deze neushoorn bewoonde vroeger grote delen van Oosten Zuid-Afrika, maar komt nu alleen nog voor in reservaten in Zoeloeland (Natal) en in kleinen getale op de grens van Oeganda, de Soedan en Zaïre. De breedlipneushoorn in zuidelijk Afrika is het paradepaard van de natuurbescherming; slechts enkele tientallen (na de Tweede Wereldoorlog) vermenigvuldigden zich zo voorspoedig dat honderden exemplaren afgevoerd moesten worden.
De puntlipneushoorn is de algemeenste onder de neushoorns. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van de Kaap tot in Noord-Afrika, maar het dier is uitgeroeid in een groot aantal gebieden en is alleen nog vrij algemeen in reservaten aan te treffen (o.a. in Zoeloeland en Oost-Afrika). Schouderhoogte tot 1,60 m, lengte tot 3,75 m, gewicht tot 2 ton, hoorn meestal ca. 50 cm. In tegenstelling tot de breedlipneushoorn is de puntlipneushoorn niet sociaal van aard. Hoewel zeer temperamentvol, worden zij in dierentuinen snel tam. De levensduur van neushoorns bedraagt gemiddeld ca. 50 jaar. LITT: W.Schack, Ich jagte das Weisse Nasehorn mit Kamera und Blitzlicht im Zululand (1958); C.
A.W.Guggisberg, S.O.S.Rhino, a survival book (1966); R.Schenkel en L.Schenkel, Ecology and behaviour of the black rhinoceros (1969); A.Hoogerwerf, Udjung Kulon, the land of the last Javan rhinoceros (1970); J.G.Davis, Operation Rhino (1972); I.Player, The White Rhino saga (1972); R. Schenkel, Operatie neushoorn (z.j.); N.J.van Strien, The Sumatran or two-horned Asiatic rhinoceros (1975).