[Gr.], v. (-n, -s), stoornis in de werking van het gehele zenuwstelsel of een deel ervan.
De term neurose werd in 1777 voor het eerst gebruikt door de Schotse arts William Cullen, als aanduiding van ziektebeelden die zich kenmerken door stoornissen in gevoelsleven of gedrag en waarbij geen koorts of organische defecten te constateren zijn. Ca.1850 begon men in de psychiatrie het nog steeds gangbare onderscheid te maken tussen neurose en psychose. Neurose of ook wel psychoneurose noemt men sindsdien die stoornissen waarbij de patiënt besef heeft van zijn probleem en waarbij zijn waarneming van de werkelijkheid intact blijft. Aan het einde van de 19e eeuw werden als onderscheiden beelden van de neurose beschreven: de hysterie, de dwangneurose en de psychasthenie (of: neurasthenie). Op deze driedeling baseerde zich ook S. Freud, die de eerste psychologische verklaring over de neurose heeft ontwikkeld. In de loop van de 20e eeuw ging men een steeds grotere variatie in de verschijningsvorm onderscheiden (angstneurose, depersonalisatieneurose, fobieneurose, hypochondrische neurose, karakterneurose, neurotische depressie, psychosomatische neurose, verschillende vormen van orgaanneurose etc.).
Velen geven er daarom de voorkeur aan de term neurose te vervangen door het beschrijvende adjectief ‘neurotisch’ als kwalificatie van bepaalde gedragingen, gevoelens of denkbeelden. Wat dan met ‘neurotisch’ precies bedoeld wordt, is niet gemakkelijk te omschrijven; het verwijst enerzijds naar een dubbelzinnigheid die voor de neurose kenmerkend is: er manifesteert zich een conflict, doordat b.v. iets tegelijk gewenst èn gevraagd, bevestigd èn ontkend, gedaan en niet gevoeld wordt (of omgekeerd); anderzijds wordt het rigide karakter van de neurose ermee aangeduid, d.w.z. dat het onaangepaste, ongewenste gedrag toch niet nagelaten lijkt te kunnen worden, men voelt zich er als het ware in gevangen. De tendens bestaat de neurose niet als een ziekte te beschouwen, maar als een probleem met het leven. Zo vervaagt het scherp gemarkeerde onderscheid tussen zgn. normale mensen en mensen die zouden lijden aan een neurose, om plaats te maken voor de idee dat ieders gedrag en beleven min of meer neurotische aspecten vertoont. Dit manifesteert zich in verschijnselen als: psychische stress, onverklaarbare angst in allerlei graden van heftigheid, zich voortdurend ontevreden of ongelukkig voelen, lusteloosheid, lijden onder gevoelens van zinloosheid en leegte, relatieconflicten of contactstoornissen; deze psychische toestanden gaan niet zelden gepaard met lichamelijke klachten als vermoeidheid, slapeloosheid, spijsverteringsstoornissen, eetproblemen, hartkloppingen, nerveuze tics en spiertrekkingen, ademhalingsmoeilijkheden, hoofdpijn en overmatig transpireren. Deskundigen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg schatten dat ten minste 70 % van de Ned. bevolking in meer of mindere mate aan een neurose lijdt en dat meer dan de helft van de mensen die de huisarts bezoeken in feite eerder een neurotisch probleem heeft dan een zuiver organische kwaal.
Oorzaken en methoden van behandeling. Neurotische klachten kunnen het best opgevat worden als signalen van iemands zich-niet-welbevinden in het bestaan. De oorzaken van de neurose zoekt men primair binnen het individu, in de omgeving van het individu of in de relatie tussen individu en omgeving.
Het zijn vooral twee psychologische theorieën die de oorzaak binnen het individu zoeken: de psychoanalyse en de leerpsychologie; beide theorieën veronderstellen dat het verleden van het individu in het ontstaan van de neurose een rol speelt, zij het op heel verschillende manieren. Volgens de psychoanalyse beleeft het individu in de neurose op symbolische wijze opnieuw een onopgelost conflict uit de kinderjaren en probeert hiervoor alsnog een oplossing te vinden; de patiënt blijft echter in vruchteloze herhaling steken, aangezien hij zich de aard van het op te lossen conflict niet bewust is. Genezing van de neurose wordt nagestreefd door bewustmaking van het oorspronkelijke conflict door middel van psychoanalyse. De leerpsychologie beschouwt alle gedrag als aangeleerd en de neurose wordt bijgevolg opgevat als resultaat van een ongunstig of onjuist verlopen leerproces. Behandeling geschiedt door middel van gedragstherapie, waarin het ten onrechte geleerde wordt afgeleerd en/of adequater gedrag wordt aangeleerd.
Gezien de grote variatie in neurotische symptomen, zowel qua frequentie als qua verschijningsvorm, in verschillende tijdperken en (sub)culturen, hebben een aantal auteurs de nadruk gelegd op de omgeving als veroorzaker van de neurose (Horney, K.). In Nederland is de uitspraak van de metableticus J.H.van den Berg beroemd geworden: ‘iedere neurose is een sociose’, waarmee hij het belang van sociologische factoren in het ontstaan van de neurose beklemtoont. Onder invloed van de zgn. antipsychiatrische beweging wordt opnieuw op deze culturele invloeden de aandacht gevestigd; dit uit zich enerzijds in maatschappijkritische publikaties, anderzijds in kritiek op het gezin als belangrijkste institutie waarbinnen het individu gesocialiseerd wordt. Deze benadering heeft niet geleid tot nieuwe therapieën, maar wel tot een streven om de geestelijke gezondheidszorg te politiseren.
Tenslotte bestaat de theorie dat het in de neurose primair om een gestoorde relatie tussen het individu en zijn sociale omgeving gaat. Neurotisch lijden en gedrag worden beschouwd als een ‘verpakte’ boodschap aan de huwelijkspartner, andere gezinsleden of mensen in de omgeving. Vanuit deze visie op de neurose ligt het accent in de therapie op het leren meer rechtstreeks en op eigen verantwoordelijkheid die appels aan de omgeving over te brengen. In verschillende vormen van groepstherapie, partneren gezinstherapie wordt uitgegaan van deze interactietheorie over de neurose. [drs.P.van der Linden]
LITT. D.Shapiro, Neurotic styles (1965); P.C.Kuiper, Neurosenleer (1966); P.Watzlawick e.a., De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie (1970); S.Greenberg, Neurose is een pijnlijke manier van leven (1971); M.L.Schäfer, Der Neurosebegriff (1972); E.Fischer-Homberger, Die traumatische Neurose (1975); K.Trimbos, Antipsychiatrie (1975); A.Ellis, Hoe je met een ‘neuroot’ kunt leven (1978).