v., ca.1900 een richting in de litteratuur die als reactie op het naturalisme inspiratie zocht in de ideeën van de romantiek.
De neoromantici legden de nadruk op datgene wat niet verklaard kan worden: het geheimzinnige en wonderbaarlijke. Bovendien kenden zij een belangrijke functie toe aan de schoonheid, die in het naturalisme vaak stiefmoederlijk bedeeld was.
De neoromantiek brak met de exacte, natuurgetrouwe weergave van omgeving, feiten en personen, en riep in plaats daarvan een algemeen stemmingsbeeld op. In het drama verdwenen de uitputtende toneelaanwijzingen; het decor suggereerde meer dan het uitbeeldde.
De neoromantiek is moeilijk te onderscheiden van andere anti-naturalistische en op de romantiek teruggaande stromingen, m.n. het symbolisme. In de recente litteratuurwetenschap wordt de term dan ook zoveel mogelijk vermeden. Men onderzoekt bij voorkeur de stijlkenmerken in het werk van de neoromantici en gebruikt daarvoor vaak de naam Jugendstil. Vertegenwoordigers van de neoromantiek zijn in Nederland en België: A.van Schendel, van der Leeuw, A.Hegenscheidt en A.Vermeylen; in Duitsland: G.Hauptmann, R.Dehmel, H.v. Hofmannsthal en H.Hesse; in Scandinavië, waar vooral in Zweden een sterke reactie tegen het naturalisme plaatsvond, beleefde de litteratuur een grote bloei met V.von Heidenstam, S.Lagerlöff, O. Levertin en G.Fröding.
LITT: S.P.Uri, Vlucht der verbeelding. Studie over de neo-romantiek bij twaalf Ned. prozaschrijvers en -schrijfsters van de periode 1890-1920 (1955); W. Paulsen (red.), Das Nachleben der Romantik in der modernen deutschen Literatur (1969); D Jost, Literarischer Jugendstil (1969).