[Fr.], o. (-n), taalnieuwigheid, nieuwgevormd woord, nieuwe zegswijze; gebruik van een bestaand woord in een nieuwe betekenis. © In het dagelijks woordgebruik bestaat een voortdurend proces van nieuwvorming; o.a. in de wetenschapsterminologie en modieuze spreektaal, maar ook in het groepsjargon van b.v. sportjournalisten of een subcultuur.
Vaak heeft het neologisme geen langer leven dan de mode of rage waarnaar het verwijst, b.v. babydoll en hoelahoep.Een al even kort bestaan leidden termen uit de Eerste Wereldoorlog als noodbrood en regeringsgroenten. Meestal berust een neologisme op analogie. Vliegenier (in plaats van vlieger) is gevormd naar het voorbeeld van hovenier, nieuwerwets naar ouderwets. Veelal ook is een neologisme ontleend aan het bargoens: joekel, lijp, of aan een vreemde taal: act (Eng.), fondue (Fr.), junta (Sp.), karate (Jap.), libero (lt.),spielmacher (Du.). Samenstellingen van bestaande voor-en achtervoegsels leveren nieuwvormingen als beeldbuis, bloedmooi, hotelrat, mammoettanker en wetswinkel. In deze categorie horen ook gedeeltelijke vertalingen thuis zoals bandrecorder (uit: taperecorder). In de subcultuur ontstaan soms totale nieuwvormingen, zoals natel (meisje).
Een voorbeeld van een bestaand woord in nieuwe betekenis is dichtklappen (niet meer openhartig kunnen praten). In de litteratuur werd het neologisme tot stijlmiddel verheven door de Tachtigers. In de gedichten van W.Kloos vindt men o.a. het alinnigst wezen, onverbidbaar van tranen, uw geurige vlammenwieken. In moderne poëzie komen, veelal associatieve nieuwvormingen voor bij de Vijftigers, o.a. bij P.Rodenko: een beeld van morgenrozenhout, de mens gaat bij het jagetij ter kerke. In een groot aantal gevallen leidde en leidt het gebruik van neologismen tot verdwazing. In het huidige politieke en agogische taalgebruik is b.v. een term als terugkeer naar de basis door sommigen al verbasterd tot basale terugkeer.
LITT: M.van Nierop, Nieuwe woorden (1975); R. Reinsma, Signalement van nieuwe woorden (1975).