1. rangtelw., komende na de of het achtste: op de negende dag; zelfst.: jij bent de negende, de negende persoon; Lodewijk de Negende of de Heilige van Frankrijk; Beethovens negende, te weten zijn 9e symfonie; ten negende, in de negende plaats;
2. verdelingsgetal, elk van de negen gelijke delen waarin iets verdeeld is of kan worden: een deel van de taart.