Ned. politieke concentratie die tijdens de Tweede Wereldoorlog op 24.7.1940 werd opgericht door het driemanschap J.Linthorst Homan, commissaris der koningin in Groningen, L. Einthoven, hoofdcommissaris van politie te Rotterdam en J.E.de Quay, hoogleraar te Tilburg.
De Ned. Unie was de enige staatkundige formatie die tijdens de Duitse bezetting legaal op niet-nationaalsocialistische (resp. niet-fascistische) basis kon optreden. De Duitsers hoopten dat de Unie de gevestigde politieke verhoudingen zou doorbreken en dat een ontwikkeling in nationaal-socialistische zin zou ontstaan. Inderdaad werkten in de Ned. Unie corporatieve en autoritaire tendensen door en werden enige concessies gedaan aan de Nieuwe Orde, o.a. erkenning van de gewijzigde verhoudingen in Europa en steun aan Winterhulp en Arbeidsdienst. In 1941 werd het instituut van ‘werkende leden’ opgericht: zij mochten geen jood of lid van een politieke partij zijn en moesten een verklaring van onvoorwaardelijke trouw afleggen.
Zij zouden zich tegen de ‘negativisten’ moeten keren. Niettemin vond er juist veel toeloop van militante anti-Duitse leden plaats. Toen de Ned. Unie in 1941 alle samenwerking met Duitsland in de strijd tegen ‘het bolsjewisme’ afwees, werd zij op 14.12.1941 door de Duitsers verboden. De fout van de Ned. Unie is geweest dat het driemanschap gemeend heeft door compromissen van de Duitsers concessies te kunnen verkrijgen.
Belangrijk is dat zich in de Unie allerlei kernen hebben gevormd, die later in het ondergrondse verzet een rol gingen spelen. Na 1945 en vooral na 1959 (toen De Quay premier werd) en in 1974 (toen de memoires van Homan en Einthoven verschenen) is er een uitgebreide discussie ontstaan over de houding van de Ned. Unie.
LITT. J.J.van Bolhuis e.a., Onderdrukking en verzet (dl. II, z.j.); L.Einthoven, Tegen de stroom in (1974); J.Linthorst Homan, Wat zijt ghij voor een vent? (1974); L.de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (dl. 4, 1972; dl. 5, 1974).