(daalde neder, is nedergedaald) ,
1. zich bewegen van een hoger punt naar beneden: de valbrug daalde neer; zich onder de oppervlakte van de aarde begeven: in de groeve nederdalen; uit de atmosfeer of de hemel komen: Johannes zag de Geest gelijk een duif op hem (Jezus) oneig. van wat tot God behoort of van hem afkomstig is, van wat als van bovenaardse oorsprong gedacht wordt: de zegeningen die op hem
2. een neerwaartse richting hebben, zonder dat van een beweging sprake is: erfgenamen in opgaande en nederdalende lijn.