[Gr.], v./m., (ook: necropool), dodenstad; in het algemeen grote grafcomplexen, gedolven of uitgehouwen en al of niet gegroepeerd om een cultusplaats.
Het gebruik om de doden bij te zetten op plaatsen waar de dienst van voorname goden plaatsvond, was bij vele volken in de oudheid (o.a. Egyptenaren, Assyriërs en Etruriërs) in zwang. Men gebruikte natuurlijke of kunstmatige holen in rotsen. Bekend zijn o.a. de Egyptische dodensteden van Thebe en Memfis, de Etrurische bij Chiusi en Cerveteri, de Assyrische bij Wan (Armenië) en Gueremeh (Kappadokia). Bij Syracuse op Sicilië bevindt zich een Griekse necropolis; een Romeinse met enige straten van miniatuurhuisjes is opgegraven op de Isola Sacra ten noorden van Ostia. De catacomben van Rome kunnen als een necropolis uit het vroegchristelijk tijdperk beschouwd worden.