m. (-sofen), ben. voor de Oudgriekse filosofen, die zich vnl. bezig hielden met de waarneembare wereld.
De natuurfilosofen trachtten zich rekenschap te geven van het ontstaan en de samenstelling van de waarneembare wereld, alsmede van het gebeuren en de verandering in de kosmos. Men onderscheidt de oudere natuurfilosofen: Thales, Anaximander, Anaximenes en Herakleitos, en de jongere: Empedokles, Anaxagoras en Demokritos. Uitgave: Die Fragmente der Vorsokratiker, door Diels-Kranz (1903 vlg.).